Gewijzigde (financiële en niet financiële) omstandigheden kunnen aanleiding zijn om een eerder overeengekomen of eerder vastgesteld alimentatiebedrag te herzien. Als het partijen niet in onderling overleg lukt om een gewijzigde onderhoudsbijdrage overeen te komen, staat het ieder van partijen vrij om het gerezen geschil voor te leggen aan de rechter.
In die procedure dient de partij die zich op het standpunt stelt dat de alimentatie wijziging behoeft te stellen waarom hij of zij dat vindt, maar dient hij of zij dit standpunt ook met bewijsstukken te onderbouwen. In het procesrecht geldt immers (in beginsel) het adagium: ‘wie stelt, bewijst’. Dat betekent dat, ieder van partijen overigens, voldoende bewijsstukken in de procedure moet brengen ter onderbouwing van de over en weer ingenomen standpunten.
In de wet is bepaald:
Artikel 21 RV; ‘Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht’.
Onlangs heeft de Hoge Raad (HR 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:154) weer eens bevestigd dat als partijen niet voldoen aan voormeld wettelijk voorschrift (de verplichting tot een juiste en volledige voorlichting van de rechter en de wederpartij), het de rechter vrij staat daaraan de gevolgtrekkingen te verbinden die hij geraden acht. In deze kwestie oordeelde de Hoge Raad; ‘In rechtsoverweging 4.5 en 4.6 heeft het hof, in cassatie onbestreden, geoordeeld dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële positie, dat hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is een inkomen uit loondienst te genereren waarmee hij aan zijn wettelijke onderhoudsverplichting zou kunnen voldoen, en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat een noodzaak bestond om in 2010 een groot gedeelte van de rekening-courantschuld aan zijn onderneming af te lossen met gebruikmaking van zijn spaartegoed. Het stond het hof vrij daaraan in rechtsoverweging 4.7 de gevolgtrekking te verbinden dat de man vanaf 2013 in staat moet worden geacht zich een zodanig inkomen te verwerven dat hij (klaarblijkelijk: met inachtneming van zijn andere verplichtingen) een bijdrage van € 140,- per maand per kind kan voldoen’.
In deze zaak had de man om nihilstelling van de alimentatie verzocht op grond van gewijzigde omstandigheden. Omdat hij onvoldoende inzage heeft verschaft in zijn financiële positie en ook overigens onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt niet in staat te zijn een inkomen te genereren, heeft de rechter in feitelijke aanleg (het gerechtshof) terecht bepaald dat de man in staat moet worden geacht zich een zodanig inkomen te verwerven dat hij per maand een bedrag ten behoeve van de kinderen kan voldoen.